Een land vol pilots, maar zonder plan
Nederland heeft een rijk ecosysteem van startup-ondersteuning. De RVO, Invest-NL, Techleap, ROM’s, het Nationaal Groeifonds, Europese fondsen — het is allemaal aanwezig.
Maar er is geen nationale regisseur, een rasondernemer/strateeg bijvoorbeeld, die de puzzel legt. Wie doorgroeit, ontdekt dat elk programma zijn eigen tempo, focus en cyclus heeft. Het resultaat: startups springen van regeling naar regeling, vaak met maandenlange wachttijden tussen rondes.
In de vroege fase werkt dat nog: het Innovatiekrediet of een MIT-subsidie is prima voor een prototype.
Maar zodra een bedrijf de markt op wil en tientallen miljoenen nodig heeft, blijkt de gereedschapskist leeg.
Nederland is kampioen proof of concept — maar laat de proof of scale aan het toeval over.
De vergeten vraag: wiens business maak jij kapot?
Er is nóg een weeffout, en die zit niet in het geld — maar in het denken. In vrijwel geen enkel startup- of scaleupprogramma in Nederland wordt serieus de vraag gesteld:
“Wiens business ga jij kapot maken?”
Het is de hardste, maar ook eerlijkste vraag in ondernemerschap. Want iedere innovatie vervangt iets bestaands: een leverancier, een keten, een verdienmodel, soms een complete sector.
Toch worden Nederlandse startups zelden op dit soort marktrealisme voorbereid.
We leren ze “pitchen”, “valideren” en “lean experimenteren”, maar nauwelijks hoe de echte markt werkt:
- dat grote bedrijven terugvechten,
- dat regelgeving als wapen wordt ingezet,
- dat internationale concurrenten met diepe zakken komen,
- dat marktaandeel veroveren niet in maanden, maar in jaren (of decennia) gebeurt.
De realiteit is rauwer en bloederiger dan de acceleratorpitch.
En juist dát besef — dat het buiten de veilige innovatieruimte hard, traag en oneerlijk kan zijn — ontbreekt in de Nederlandse begeleiding.
Een ervaren investeerder verwoordde het eens zo:
“We trainen founders om een investeerder te overtuigen, niet om een markt te overleven.”
Het gevolg: veel beloftevolle startups struikelen niet over technologie of funding, maar over marktnaïviteit.
De Valley of Death: waar Nederland de meeste innovatie verliest
Wie kijkt naar de cijfers ziet het patroon. Volgens de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij (BOM, 2024) halen Nederlandse agrifood-scaleups gemiddeld €35 miljoen op, terwijl vergelijkbare bedrijven in Frankrijk, Duitsland of Zweden tot €80–100 miljoen ophalen.
Het gat zit niet in talent of idee, maar in de kapitaalarchitectuur — én in het gebrek aan marktrealisme.
Nederland kent geen instrument dat langdurig risicodragend kapitaal verschaft voor de fase tussen VC en beursgang. En te weinig coaches of programma’s die ondernemers helpen omgaan met het langdurige, strategische gevecht dat “markttoetreding” heet. Op zijn Rotterdams: met je poten in de modder proberen te overleven.
De ironie: dat is precies de fase waarin bedrijven internationaal doorbreken — of jammerlijk verdwijnen.
Hoe andere landen het wél aanpakken
Om te begrijpen hoe willekeurig ons systeem is, loont het om over de grens te kijken.
Frankrijk – Bpifrance: kapitaal mét marktfocus
Frankrijk richtte in 2012 Bpifrance op, een nationale investeringsbank die niet alleen geld verstrekt, maar ook marktkennis, exportbegeleiding en internationale positionering. Elke investering gaat gepaard met strategisch advies over schaalbaarheid en concurrentiekracht.
Resultaat: Franse AI-bedrijven als Mistral AI en Doctolib groeien sneller omdat ze van meet af aan denken in termen van marktdominantie, niet alleen innovatie.
Duitsland – KfW en Gründerfonds
Duitsland koppelt kapitaal aan kennis. De KfW en het Hightech Gründerfonds investeren alleen als ondernemers ook marktexperts aan boord hebben. Er wordt niet alleen gevraagd “wat kun je bouwen?”, maar vooral: “wie wil het kopen — en waarom nog niet?”
Zweden – ecosysteem met realiteitszin
Zweedse programma’s zoals Vinnova en Almi benadrukken van meet af aan marktrijpheid. Founders worden getraind op internationale concurrentie, prijsstrategie en onderhandelingskracht. Niet voor niets heeft Zweden, ondanks zijn kleinere bevolking, de hoogste dichtheid aan unicorns in Europa.
De Nederlandse paradox
Nederland beschikt over alles wat nodig is om een innovatieve topnatie te zijn: talent, kennisinstellingen, infrastructuur, exportkracht, ondernemerschap.
Onze innovaties zijn slim, maar te vaak te netjes — gebouwd om te voldoen aan subsidiecriteria, niet om concurrenten uit de markt te slaan, of ons op de eerset rij te wringen of desnoods onder de blauwe plekken te knokken.
We financieren ideeën, maar niet weerbaarheid laat staan strijdlust, noch die van de strateeg, noch die van de straatvechter.
We trainen pitchers, maar dus geen vechters. En zo verliezen we te vaak op de markt, niet in het ‘veilige’ lab.
Wat Nederland kan leren
- Financier structureel, niet incidenteel
Richt een Nederlandse Scale-Up Bank op die risicodragend kapitaal combineert met kennis van marktdynamiek. - Integreer marktkennis in alle groeiprogramma’s
Elke accelerator, incubator of innovatiehub moet niet alleen over tech readiness levels praten, maar ook over market brutality levels. - Vraag de ongemakkelijke vragen vroeg
“Wie gaat jou haten als je succesvol bent?”
“Wat doe je als je product vijf jaar te vroeg is?”
“Hoe overleef je een prijsdump van een Amerikaanse of Chinese gigant?” - Kweek mentale veerkracht
Niet elke tegenslag is een falen — maar gebrek aan realisme wel. - Verleng de tijdshorizon
Bouw programma’s en fondsen met looptijden van 5–10-30 jaar. Succesvolle groei is een f*cking marathon, geen sprint(je).
De pointe: stoppen met aftellen, beginnen met volhouden
“Iene miene mutte, tien pond grutte” was ooit een kinderspel. Maar als financieringsmodel is het dodelijk en lachwekkend infantiel.
Nederland moet leren denken als volwassen innovatienatie: met geduld, met kennis van marktrealiteit en met het lef om te investeren in ondernemers die niet alleen kunnen uitvinden, maar ook kunnen overleven. En voeg liefde ook maar toe, liefde voor het ondernemerschap en de pioniersgeest.
Want daarbuiten — in de echte markt — gaat het er ruig vaak meedogenloos aan toe. En wie dat onderschat, speelt geen ondernemingsspel.Die speelt nog steeds iene miene mutte.







